dinsdag 26 juni 2007

Conflicten in de kennissenkring

“De filosofie kan je niet alleen kennis, maar ook kennissen opleveren”, vrij naar Pieter Pekelharing, aller-allereerste college geschiedenis van de filosofie. Ik herinner het me goed. Daar zat ik, nog overdonderd door het feit dat de wereld uit standen van zaken bestaat, een beetje schuchter de nieuwe wereld van grote broers en een enkele zuster inkijkend en in blijde verwachting van wat komen zou.

Vaak heb ik aan deze uitspraak moeten terugdenken, wanneer ik mezelf terugvond in een innig tweegesprek met deze of gene grote geest. In de wijsbieb op een kruk voor de kast omdat ik niet mezelf de tijd had gegund eerst naar een bureautje te lopen, op het strand, in de trein of voor het slapengaan; overal ontstonden boeiende dialogen uit het niets. Soms waren het kalme overpeinzingen, in alle rust aangereikt en tot informatie geboden, maar andere keren dreven ze me tot kwaadheid, tot uitzinnigheid, wanneer een beeldenstorm werd gepleegd in een van de heilige tempels van mijn ideeënwereld. Maar in een enkel geval was het magisch. Kennissen van wie je maar geen afscheid kunt nemen, met wie je weer wilt afspreken. Kennissen die langzamerhand echte vrienden zijn geworden.

De vrienden bleven dikwijls niet meer beperkt tot woorden in boeken. Diverse zijn tot leven gekomen. Tegenwoordig helpt Wittgenstein me bij het boodschappen doen, zak ik nachten door met Quine en werpt Simone de Beauvoir me een portie girl power toe bij het uitgaan. Meestal is het een gezellige boel om me heen, en verkeren ik en mijn metgezellen in relatieve overeenstemming (een eigenschap waar ik ze immers op heb geselecteerd).

Soms, echter, ontstaan er schermutselingen, kleine dissonanten, lichte paniek. Zoals nu, en wel bij twee van mijn beste vrienden, Nietzsche en Spinoza. Op weinig eerdere punten was er een radicale twist tussen deze twee. Nietzsche’s Wille zur Macht is in wezen niet veel meer dan Spinoza’s conatus, beiden zijn niet erg weg van de christelijke kerk, en ook Spinoza leefde al jenseits von gut und böse. Er is één aspect echter waar ze radicaal verschillen: de richting van het persoonlijk moreel kompas. De rationalist versus de intuïtieveling, zou Nietzsche zeggen, zichzelf tot de laatste groep rekenend. Een uitspraak waar zijn opponent het stellig mee oneens zou zijn. Spinoza zet de intuïtie juist in om los te komen van de ketenen der emoties.

Beide vrienden schrijven een praktisch studentenhandboek voor, door een archetype te karakteriseren. Spinoza staat voor de redelijke, zelfbeheerste student. Zijn wapen is de allesoverheersende stem van de rede die hem na een paar biertjes in de kroeg toefluistert “Nou is het wel genoeg jongen, je moet morgen weer vroeg uit de veren om fris aan het werk te gaan”, om vervolgens met een tevreden en zelfbewuste pas huiswaarts te gaan. Zijn hypothetische imperatief slaat dwars door alle chaos en slaafsheid aan emotionele instabiliteit heen. Opbrengsten van deze methode: een goede nachtrust, een goede dagrust, een opgeruimd gemoed, een bescheiden tevredenheid en een heldere en uitgebalanceerde blik op de zaak.

Nietzsche houdt niet zo van de stem van de rede, en overstemt het geluid het liefst met een bombastisch lied, een lof op alle esthetische aspecten van het leven. Zijn gebrek aan moraal heeft hij tot moraal verheven. Nietzsche is de avonturier, de ontdekker, die het er graag voor over heeft om af en toe zijn leven in de waagschaal te leggen. Hoewel hij weet dat nog een wijntje zijn leven wellicht in een tranendal zal doen veranderen, is hij bereid deze strijd met het leven aan te gaan, om zijn levenskracht op de proef te stellen. Ik stel me een affirmatief “Schenkt u nog maar eens in, makker” voor, waarna een toast op het leven wordt uitgebracht. Opbrengsten van een zelfbewust varen op de zee van emoties: toestanden van pure levensvreugde en ongetwijfeld een hoop onvoorziene verrassingen.

Mijn moreel kompas is in totale verwarring door de wijze raad van deze vrienden. Op het moment slaat hij vaak heen en weer tussen de beide posities: ’s Avonds neigt het vaak naar een “Schenkt u nog maar eens in” om de volgende dag in retrospectief hypothetische imperatieven op te stellen. Als filosofisch uitgangspunt heel postmodern, maar in de praktijk blijkt het niet echt te werken. Misschien moet ik nog maar eens wat meer kennis maken.

gepubliceerd: September 2007, Cimedart, blad van wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam